Voorbeelden Viable System Model
Systeem 1: operatie
Elke organisatie bestaat uit relatief autonome werkeenheden. Die werkeenheden zijn georganiseerd rond een aantal primaire taken. Daar vindt de uitvoering plaats van die taken waarvoor de organisatie in het leven is geroepen. Zo'n autonome eenheid heeft eigen beslissingsbevoegdheden om in de dagelijkse praktijk flexibel te kunnen werken en de gestelde doelen ook in veranderende omstandigheden, te realiseren. Omdat werkeenheden deel uitmaken van een grotere organisatie met overkoepelende doelstellingen (de vloot, de school, de stichting) en omdat zij beslag leggen op de gemeenschappelijke middelen (capaciteit, geld, personeel) van de organisatie, is het noodzakelijk dat hun autonomie in zekere mate wordt ingeperkt.
Systeem 2: onderlinge afstemming
De eerste inperking van die autonomie vindt plaats in onderlinge afstemming en overleg. Doordat een eenheid overlegt en afspraken maakt met een andere eenheid beperkt hij in zekere mate zijn eigen vrijheid. Met het maken van die afspraken leveren ze autonomie in.
Systeem 3: operationeel management
Een tweede inperking van de autonomie van de eenheden heeft te maken met de belangen van de organisatie als geheel. Eenheden mogen niet zelf hun doelstellingen bedenken en veranderen. Eenheden kunnen niet ongelimiteerd over de middelen van de organisatie beschikken en er mogen niet al te grote verschillen tussen eenheden bestaan. In een enkel geval zal een eenheid gewoon een "bevel" moeten krijgen, of zal de eenheid iets "verboden" moeten worden omdat het indruist tegen het organisatiebelang, of tegen hogere belangen, als de wet. Daarvoor is wèl nadrukkelijk een managementfunctie buiten de werkeenheid nodig: operationeel management. De aandacht van het operationele management is permanent gericht naar "binnen" en naar "het nu”. Onderhandeling over de middelen en doelen vindt hier plaats, maar ook verantwoording afleggen.
Systeem 4: strategisch management
Als binnen de eenheden, tussen de eenheden onderling en tussen eenheden en operationeel management alles goed geregeld is, zou de organisatie in principe tot in de eeuwigheid door kunnen draaien. Wat dan ontbreekt is het vermogen zich aan te passen aan de veranderende samenleving/ omgeving. De strategische managementfunctie richt zich op "buiten" (ontwikkelingen bij klanten, branche, concurrenten, de financiers, etc.) en op "de toekomst”.
Systeem 5: normatief management
Zijn zowel het operationele gedeelte (werkeenheden, afstemming en operationeel management), als het strategische management goed georganiseerd, dan ontbreekt er nog een essentiële managementfunctie voor het voortbestaan van de organisatie. De functie die maakt dat er belangrijke 'beleidskeuzen' gemaakt worden. De normatief functie is de functie die de ontwikkeling van de identiteit van de organisatie bepaalt en bewaakt. Die de spanning tussen ‘het oude of het bestaande (operationeel mangement) en ‘het nieuwe’ (strategische management) in vruchtbare balans houdt. Keuzes voor het inkrimpen of groeien van eenheden, het in leven roepen van nieuwe eenheden of een fusie zullen door deze functie genomen worden.
Elke organisatie bestaat uit relatief autonome werkeenheden. Die werkeenheden zijn georganiseerd rond een aantal primaire taken. Daar vindt de uitvoering plaats van die taken waarvoor de organisatie in het leven is geroepen. Zo'n autonome eenheid heeft eigen beslissingsbevoegdheden om in de dagelijkse praktijk flexibel te kunnen werken en de gestelde doelen ook in veranderende omstandigheden, te realiseren. Omdat werkeenheden deel uitmaken van een grotere organisatie met overkoepelende doelstellingen (de vloot, de school, de stichting) en omdat zij beslag leggen op de gemeenschappelijke middelen (capaciteit, geld, personeel) van de organisatie, is het noodzakelijk dat hun autonomie in zekere mate wordt ingeperkt.
Systeem 2: onderlinge afstemming
De eerste inperking van die autonomie vindt plaats in onderlinge afstemming en overleg. Doordat een eenheid overlegt en afspraken maakt met een andere eenheid beperkt hij in zekere mate zijn eigen vrijheid. Met het maken van die afspraken leveren ze autonomie in.
Systeem 3: operationeel management
Een tweede inperking van de autonomie van de eenheden heeft te maken met de belangen van de organisatie als geheel. Eenheden mogen niet zelf hun doelstellingen bedenken en veranderen. Eenheden kunnen niet ongelimiteerd over de middelen van de organisatie beschikken en er mogen niet al te grote verschillen tussen eenheden bestaan. In een enkel geval zal een eenheid gewoon een "bevel" moeten krijgen, of zal de eenheid iets "verboden" moeten worden omdat het indruist tegen het organisatiebelang, of tegen hogere belangen, als de wet. Daarvoor is wèl nadrukkelijk een managementfunctie buiten de werkeenheid nodig: operationeel management. De aandacht van het operationele management is permanent gericht naar "binnen" en naar "het nu”. Onderhandeling over de middelen en doelen vindt hier plaats, maar ook verantwoording afleggen.
Systeem 4: strategisch management
Als binnen de eenheden, tussen de eenheden onderling en tussen eenheden en operationeel management alles goed geregeld is, zou de organisatie in principe tot in de eeuwigheid door kunnen draaien. Wat dan ontbreekt is het vermogen zich aan te passen aan de veranderende samenleving/ omgeving. De strategische managementfunctie richt zich op "buiten" (ontwikkelingen bij klanten, branche, concurrenten, de financiers, etc.) en op "de toekomst”.
Systeem 5: normatief management
Zijn zowel het operationele gedeelte (werkeenheden, afstemming en operationeel management), als het strategische management goed georganiseerd, dan ontbreekt er nog een essentiële managementfunctie voor het voortbestaan van de organisatie. De functie die maakt dat er belangrijke 'beleidskeuzen' gemaakt worden. De normatief functie is de functie die de ontwikkeling van de identiteit van de organisatie bepaalt en bewaakt. Die de spanning tussen ‘het oude of het bestaande (operationeel mangement) en ‘het nieuwe’ (strategische management) in vruchtbare balans houdt. Keuzes voor het inkrimpen of groeien van eenheden, het in leven roepen van nieuwe eenheden of een fusie zullen door deze functie genomen worden.